-
1 évacuer
évacuer [eevaakuu.ee]〈 werkwoord〉1 lozen ⇒ spuien, afvoeren2 opruimen ⇒ wegruimen, ontledigenv1) ontruimen, evacueren2) verdrijven -
2 libérer
libérer [liebeeree]♦voorbeelden:♦voorbeelden:se libérer d'une hypothèque • een hypotheek aflossenv1) bevrijden3) ontslaan [dienst]4) storten, betalen5) vrijmaken6) uitstorten [hart]7) uiten [gedachten]8) liberaliseren [handel]9) vrijlaten -
3 délester
délester [deelestee]
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский